Deze gastarbeiders zijn oud in een land dat een tussenstop had moeten zijn
Veel van de oude gastarbeiders die nu met pensioen zijn hebben het financieel moeilijk, hun gezondheid is slecht en ze kampen met eenzaamheid. Ze krijgen niet de zorg die ze nodig hebben.
Afke van der Toolen, 14 december 2018, 21:22
Voor haar op het tafeltje liggen twee mobiele telefoons. Eentje voor Nederland en eentje voor Marokko, twee werelden binnen handbereik, niet smart, gewoon toets.
Rahma Mgharbi woont in een Leidse flat, op de zesde verdieping. Op deze hoogte, met alle ramen dicht, hoor je geen verkeer, geen stemmen op straat. Het enige wat hier dag en nacht klinkt is het getik van haar verzameling klokken. Een pendule, een buitenmodel wekker, een ragfijn gevalletje op glazen pootjes: alleen al in de huiskamer zijn het er tien.
‘Ik weet niet, ik hou van klokken’, lacht ze. Meestal kijkt ze serieus, maar lachen doet ze dus ook. Ook om het feit dat alle wijzers op zomertijd staan, terwijl het al wintertijd is. ‘Geeft niet.’
Lang geleden werd haar man geronseld door de touwfabriek in Leiderdorp. Zijzelf bleef in Marokko achter, maar na een aantal jaren haalde hij haar met de kinderen op. ‘Ik wilde niet. Ik moest alles achterlaten’, zegt ze. ‘Maar het moest maar.’
Nu is ze 84 jaar oud. Haar man is dood, zonder hulp kan ze de deur niet uit en midden in de kamer staat een tafel volgepakt met medicijnen: longinhalators, diabetesnaalden, een complete miniatuurapotheek.
Zwart beeld
Mgharbi is een van de vele Marokkaanse en Turkse Nederlanders die oud zijn geworden in het land dat een tussenstop had moeten zijn. Tegen de vijftigduizend van de oude gastarbeiders en hun vrouwen zijn inmiddels met pensioen, en dat worden er de komende jaren nog veel meer: ruim honderdduizend zijn nu tussen de 50 en 65. De vraag is: hoe ziet hun wintertijd eruit?
Financieel hebben ze het sowieso moeilijk. Nagenoeg allemaal kampen ze met een gekorte AOW, omdat ze niet lang genoeg in Nederland zijn voor het volledige bedrag. Maar er is meer aan de hand. Uit allerlei onderzoeken doemt een zwart beeld op van hun gezondheid en welzijn. Onlangs publiceerde het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) cijfers waaruit blijkt dat Marokkaans- en Turks-Nederlandse ouderen zich ongezonder voelen dan welke andere bevolkingsgroep dan ook. Drie jaar geleden meldde de GGD al in een rapport over de grote steden dat de helft van hen minimaal vier chronische aandoeningen heeft, ruim tweemaal zoveel als geboren Nederlanders. Suikerziekte komt voor bij 53 procent van de Marokkaans-Nederlandse en 35 procent van de Turks-Nederlandse ouderen, tegen 16 procent van de oorspronkelijke Nederlanders.
Daar blijft het niet bij. Uit onderzoek van neuropsychologe Özgül Uysal-Bozkir blijkt dat deze ouderen drie à vier keer meer kans hebben om dement te worden dan andere ouderen. Dat komt door de slechte fysieke gezondheid, maar ook door psychische problemen als eenzaamheid. Dat laatste is een probleem op zichzelf: in de grote steden lijdt bijna 70 procent eraan, aldus de GGD.
Redenen genoeg om volop professionele hulp te zoeken. Alleen gebeurt dat maar sporadisch. In 2014 berekende Alzheimer Nederland dat thuiszorg maar bij 1 procent van de Marokkaans-Nederlandse ouderen over de vloer komt en bij 7 procent van de Turks-Nederlandse ouderen. Bij geboren Nederlanders is dat 16 procent. Verpleeghuizen krijgen maar 1 procent van de niet-westerse dementerenden binnen, bij de rest is dat 30 procent.
Dat komt vooral doordat deze gastarbeiders een traditionele opvatting van ouderenzorg hebben: dat doen je kinderen. Maar de tweede generatie kan of wil niet meer aan dat ideaal voldoen – wat vervolgens uit schaamte verborgen wordt gehouden.
En zo vallen veel oude gastarbeiders van toen tussen wal en schip. En krijgt Nederland te maken met een snel groeiende groep burgers die niet de zorg krijgt die ze nodig heeft.
Een groep met een bijzondere voorgeschiedenis – juist daaruit komen veel van de problemen voort. Inclusief die ene meest voorkomende chronische aandoening: ontheemding. ‘Ons moederland is óók buitenland’, zegt Rahma Mgharbi. ‘Wij hebben geen land.’
Werken en overwerken
Zijn stem is minder krachtig dan vroeger, maar eigenlijk past dat wel bij het heimweelied dat hij aanheft. Fahri Isik, 80 jaar oud. Wie op YouTube zijn naam intikt, vindt hem meteen: oude opnames als zanger, foto’s als knappe jongeman. Voordat hij naar Nederland kwam was hij beroemd in Turkije. Hij zong voor de nationale radio en maakte 36 platen.
Maar ja: ‘Wel roem, geen geld.’ Zijn gezin kon hij er niet mee onderhouden, en hij liet zich werven als textielarbeider in Twenthe.
Vertellen over wat volgde, vindt hij wel wat beschamend, maar hij wil ook dat iedereen het weet. De keuring: ‘Uitkleden, vooroverbuigen en je laten visiteren, als vee.’ De behuizing: ‘Een barakkenkamp met prikkeldraad eromheen.’ De begeleiding: ‘We kregen geen taalles, niets. Alles werd over onze hoofden heen geregeld. Wij waren er alleen voor werken en overwerken.’
Ruim honderdduizend Turkse en Marokkaanse gastarbeiders kwamen in de jaren zestig en zeventig naar Nederland. Anders dan nu werden geen grenzen opgetrokken tegen vreemdelingen op zoek naar een beter leven. Voortjagend op het economisch hoogtij ging de industrie, mét officiële steun van de overheid, naar armere landen om werkkrachten te werven. In 1966 kon een regionale krant nog koppen: ‘Gastarbeiders verwerven in enkele jaren gewaardeerde positie’.
Foto’s uit die tijd tonen energieke jongemannen, sommigen gestoken in de hippe wijde broekspijpen van toen, anderen in een goedkoper-dan-goedkoop confectiepak. Ze kwamen meestal uit arme agrarische streken, waren laaggeschoold, vaak zelfs analfabeet, en volgden maar al te graag de lokroep uit Nederland.
Isik, de beroemde zanger, moest genoegen nemen met een nederig bestaan in de wolspinnerij, en later in de Eternit-fabriek. Zijn compensatie: zelfstudie. Tweeduizend boeken prijken in zijn kast: Nietzsche, Tolstoj, politicologie. Inmiddels is hij bijna blind, en blijven al die boeken noodgedwongen dicht.
Rustig, soms even fel, legt hij uit waar veel van de huidige problematiek vandaan komt. ‘Ikzelf kwam als zanger in Istanbul, had al wel wat gezien. Maar de meeste anderen waren zelfs nog nooit hun dorp uit geweest. Niemand beseft meer wat een enorme cultuurschok zij toen beleefden.’ Hij wil maar zeggen: daardoor klitten de gastarbeiders bij elkaar. Samenkomsten, onderlinge collectes: ‘Wij deden alles voor elkaar.’ Zo bouwden de gastarbeiders hier hun eigen besloten gemeenschap, waarbinnen cultuur en traditie volop werden gekoesterd.
De Turks-Nederlandse Mehmet (82) in zijn kamer in een Haags verzorgingshuis. Beeld Cigdem Yuksel
Natuurlijk speelde ook mee dat iedereen dacht dat het maar tijdelijk was. Een paar jaar goed geld verdienen voor een betere toekomst, voor de kinderen vooral ook. Dat goede geld viel tegen. Het gezin kwam over naar Nederland, de kinderen gingen naar school, wortelden, hadden hier zoveel betere vooruitzichten dan thuis. De paar jaar hard werken rekten stukje bij beetje op tot levenslang.
‘Hij heeft alles voor ons opgeofferd’, zegt Isiks zoon Cuneyt, die soms even voor hem tolkt.
‘Maar natuurlijk! Dat is onze cultuur!’, roept Isik.
Rekent hij erop dat zijn kinderen voor hem en zijn vrouw zullen zorgen? ‘Alles wat ik verwacht is dat ze op het goede pad blijven.’ En daarmee is dat onderwerp wat hem betreft afgesloten.
Alleen
Het miezert een beetje, maar dat lijkt haar niet te deren. Op stoere zwarte sneakers loopt ze door haar achtertuin, haar sneeuwwitte djellaba opbollend in de wind. Fatima Miman (82) verkeert in zeer slechte gezondheid, maar de tuin blijft ze doen. Een olijfboom, uitjes, artisjokken: een postzegel grond in Kanaleneiland, maar ook een beetje Rif. Een snufje jeugd.
Wijlen haar man was zijn hele Hollandse leven afwasser. Zijzelf is moeder, maar die rol vervult ze niet meer echt. Drie van haar kinderen liggen in Marokko begraven, drie anderen ziet ze nauwelijks meer.
Weer binnen gaan de sneakers uit, maar iets van hun stoerheid blijft aan haar kleven. Ze vertelt dat ze de thuishulp heeft afgezegd (‘Elke drie maanden iemand anders! Niet goed’). En beweert stellig dat ze – echt waar – niets tekortkomt.
Op dat ene na dan. De kinderen. Daar piekert ze over, elke avond in bed. Want hoe moet het als haar die nacht iets overkomt? Ze wendt haar gezicht af. ‘Moeilijk, alleen.’
De pijn van Miman is bijna alomtegenwoordig bij haar generatie. Mantelzorg als ideaal, dat zit echt diep. In het werk van antropoloog Ibrahim Yerden over Turkse ouderen is te lezen hoe dat komt. De meeste gastarbeiders komen van het platteland, waar mantelzorg zo’n zware norm is dat de hele gemeenschap de naleving ervan in de gaten houdt.
Hier in Nederland staat dat ideaal nog steeds recht overeind. Maar met de naleving gaat het veel minder. De kinderen zelf zijn te vernederlandst, en ook praktisch zit er van alles in de weg. Een betaalbaar huis dicht bij zoon of dochter is vaak onhaalbaar. En samenwonen is vanwege de beruchte kostendelersnorm (een korting op de bijstandsuitkering van samenwonenden) een kostbare zaak.
Ondertussen is ook de tweede generatie nog niet los van het ideaal. ‘Traditionele ideaalbeelden van zorg, zorgverwachtingen en zorgpraktijken veranderen niet van de ene dag op de andere’, schrijft Yerden. De drijvende kracht is schaamte. Bij de ouders omdat ze tekortschietende kinderen hebben. Bij de kinderen omdat ze niet doen wat ze zouden moeten doen.
En precies daarom wil Fatima Miman beslist niet op de foto, zelfs niet bij haar geliefde olijfboom. Zo’n gênant verhaal vertellen, mét haar gezicht erbij? ‘Nee! Altijd nee.’
Dagbesteding
Hollandser kan het uitzicht niet. Een ophaalbrug, een rivier, de uitlopers van een woonwijk en, een eindje naar links, een meubelboulevard. De vrouwen op de eerste verdieping zitten er heel praktisch bij. Grote ramen, makkelijk schoon te maken tafels, een kleurige wandversiering: welzijnsgezelligheid.
Rahma Mgharbi heeft haar klokken een ochtendje in de steek gelaten voor de dagbesteding van stichting Radius. Dat doet ze twee ochtenden in de week, en steevast troont ze dan aan de kop van de tafel, solide in haar rechttoe, rechtaan-djellaba, haar handen non-stop doende met dit of dat haakpatroon.
De anderen noemen haar de moeder van de groep. Zij van haar kant, als ze op zomervakantie in is in haar geboortestad Tanger, belt elke week op om te vragen hoe het gaat. Toch is zij de enige hier die niet van Turkse origine is.
‘Geeft niet’, zegt ze.
Moslima’s onder elkaar immers, die ook nog eens eenzelfde geschiedenis delen. Samengevat in één symbool: daar links waar nu die meubelboulevard staat, bevond zich destijds de touwfabriek waar de meeste van hun mannen werkten.
Tegen twaalven worden de kleur-, plak- en handwerkjes weggeborgen: lunchtijd. Allerlei thuis bereide hapjes komen uit de tassen tevoorschijn. ‘Je eet toch wel mee?’
Terwijl deze speciale migrantenopvang al jaren draait, wil het elders niet vlotten. Het Kenniscentrum Wonen-Zorg van Aedes-Actiz telde vorig jaar maar zeven locaties speciaal voor Turkse en/of Marokkaanse ouderen.
‘De vertaalslag van aanbieders naar doelgroep wordt nog niet goed gemaakt’, zegt opbouwwerker Saïd Amghar van Libertas Leiden. ‘Vooral Marokkaanse ouderen zijn moeilijk bereikbaar. Ze zitten vaak maar wat in de moskee, maar daar wordt niets voor ze georganiseerd. Als welzijnswerker vraag ik me af: hoe leeft deze groep? Hoe groot is hun vraag? Waarom wordt er door instellingen en organisaties niet meer nagedacht over wat er kan worden gedaan?’
Precies dat, erover nadenken, doen sommige gastarbeiderskinderen wel degelijk. En ze doen er ook wat mee. Utrechtenaar Abdelkader Tahrioui bijvoorbeeld. Hij trok Kanaleneiland in om Marokkaans-Nederlandse ouderen te vragen wat ze nodig hadden. Nu verzorgt zijn stichting Attifa een vierdaagse dagopvang.
‘Veel Marokkaanse ouderen worden passief, terwijl ze nog best veel kunnen’, zegt hij. ‘Deze mensen hebben nooit hobby’s gehad. Dus de vraag was: wat vinden ze eigenlijk leuk?’ Het antwoord bleek simpel: bezigheden uit hun jeugd. Tuinieren bijvoorbeeld, want veel van deze mensen komen oorspronkelijk van het platteland.
En daar bij Attifa zit viermaal per week ook Fatima Miman, met stoere sneakers en al. Ze heeft er speciaal haar scootmobielrijbewijs voor gehaald: voor het eerst in haar leven neemt ze anders dan lopend deel aan het verkeer. En net als in haar eigen tuin heeft ze ook hier een olijfboom geplant.
Ex-zanger Fahri Isik (80), ooit een beroemd Turks zanger, later textielarbeider in Twente. Beeld Cigdem Yuksel
Levenslange droom
Een olijvenkraam in de Amsterdamse Ten Katestraat. In de bijbehorende winkel zit, gemoedelijk tussen zijn schappen vol winkelwaar, Mohammed Loukan (69). ‘Kom binnen! Koffie, thee?’
Loukan is geen gastarbeider in strikte zin. Hij liep weg van huis omdat hij niet in de militaire voetsporen van zijn vader wilde treden. Klom hier in Nederland op van schoonmaker tot hotelreceptionist, maakte de overstap naar jeugdwerk, richtte en passant een voetbalclub op en begon uiteindelijk een marktkraam die uitgroeide tot deze winkel.
Hij is hier op zijn plek. ‘Nederland is een van de beste landen ter wereld’, vindt hij. ‘De mensen hier zijn eerlijk en makkelijk in de omgang, durven direct te zijn. En ze zijn behulpzaam.’ Dus terugkeren naar Marokko? Nee.
Voor de meeste gastarbeiders was teruggaan juist een levenslange droom. Er is ook een regeling voor: vanaf hun 55ste kunnen ze een remigratie-uitkering aanvragen. Hoeveel belangstelling daarvoor bestaat, blijkt wel uit de 15.000 contacten die het Nederlands Migratie Instituut (NMI) jaarlijks noteert. Maar al is de heimwee alomtegenwoordig, toch vertrekken er van die 15.000 uiteindelijk maar 2 à 3 procent. Het grootste struikelblok volgens NMI-adviseur Nur Kaya: de vrouwen willen niet mee.
‘Zij hebben destijds gedwongen afscheid moeten nemen van hun vertrouwde omgeving. Nu willen ze niet ook nog eens afscheid nemen van hun kinderen en kleinkinderen.’ Kaya maakt om die reden moeilijke gesprekken mee. En ze ziet geregeld dat het uitloopt op een scheiding: de man keert terug, de vrouw blijft.
Ook Bouchaib Saadane van NOOM, een netwerkorganisatie voor migrantenouderen, kent het verschijnsel. ‘De man denkt: mijn taak hier zit erop. De vrouw zegt: mijn wortels liggen nu hier. In extreme gevallen besluit de man dan alleen te gaan.’
De meesten kiezen voor een bestaan tussen twee werelden. Hun heimwee stillen ze met pendelen: elk jaar een aantal maanden doorbrengen in het geboorteland, de rest van de tijd hier.
Dat gaat Mohammed Loukan over een tijdje ook doen. Zijn vrouw doet het al. Want hun zoon (arts in opleiding) en een dochter (leidinggevende bij een bank) zitten dan wel hier, een tweede dochter woont met man en kinderen in Marokko. Maar terugkomen zal hij altijd. ‘Ik hou van mijn werk en ik hou van Nederland, dus dat laat ik niet zomaar los.’
Schrijnend
In een krap halletje in een Haags verpleeghuis staat een houten stoel met daarop een kleine oude man: Mehmet (82). Zwart jasje, donkerblauw petje, schoenen met praktisch klittenband. Hij zit erbij alsof hij wacht maar allang vergeten is waarop. In zijn kamer iets verderop hangt Atatürk aan de muur, in maar liefst vier versies, jong en middelbaar. Demir heeft het leven van zijn grote held beter in kaart dan dat van zichzelf.
Ontheemder dan deze man kan bijna niet. Opgegroeid in een uitzichtloos Turks dorpje op Kos. Een korte periode als zelfbenoemd broodjesverkoper in Turkije. In 1971 naar Nederland gehaald door de Brabantse industrie. En nu zit hij hier in het hem onbekende Den Haag, op een psychogeriatrische verpleegafdeling met verder alleen witte mensen.
Dochter Fatos Ipek vindt het schrijnend om hem zo te zien. ‘Hij heeft zijn hele leven keihard gewerkt, aan de toekomst gebouwd, gespaard om terug te kunnen – en nu zit hij hier.’ Ze vindt het belangrijk dat zijn verhaal wordt verteld, ook al kan hij dat zelf dat niet meer rechtstreeks doen. ‘Ik weet dat hij de aandacht hiervoor heel belangrijk vindt.’
Ipek koos voor deze oplossing omdat ze wil dat haar vader goed verzorgd wordt. Veel andere oude gastarbeiders worden thuisgehouden, vaak zonder de nodige zorg. Tahrioui van Attifa schetst een beeld: ‘Je neemt je dementerende moeder in huis, geeft haar eten en schone kleren, maar laat haar verder de hele dag alleen, achter een gesloten deur omdat je bang bent dat ze naar buiten gaat.’ Daarom heeft Attifa naast de dagopvang ook een eigen thuiszorg en werkt het aan een woongroep.
Ook andere gastarbeiderskinderen springen in het gat. In Enschede kon zorgmanager Sevilay Dalli geen passende voorziening voor haar vader vinden. Zij zette Devio op, dat onder andere een verpleegafdeling voor migrantenouderen biedt.
De buitenwereld ziet dat niet altijd zitten – waarom moeten die migranten nou weer iets aparts krijgen? Dalli’s antwoord: ‘Mensen met dementie vallen terug in oude routines. Een Friezin gaat Fries praten, een Turkse Turks. Een waardige, geborgen oude dag betekent dat je daarop inspeelt.’ Het is een hulpmiddel, benadrukt ze, geen ideologie. ‘Mensen die slecht lopen geef je een rollator, mensen die slecht verzorgd worden vanwege het taalverschil bied je de taal.’
‘Marrakech-rode’ muren
Kenniscentrum Wonen-Zorg telt alles bij elkaar tien aparte verpleegvoorzieningen en zeven woongroepen. Slechts één woongroep en één verpleegafdeling hebben een Marokkaanse signatuur.
Dat het kan, bewijst Amana in Utrecht, de Marokkaanse afdeling van verpleeghuis Careyn Rosendael. Al was ook daar het begin moeilijk. ‘De eerste zes maanden stond ik hier alleen met één bewoner en elf lege bedden’, vertelt verzorgende Hamid Benkina, zelf eerste generatie. ‘Als ik op vakantie ging, moest de afdeling dicht.’ Dat Amana toch overleefde is te danken aan verzekeraar Agis, die garant stond voor twee jaar financiering. Dat gaf tijd het vertrouwen van de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap te winnen.
‘Nog steeds zijn er orthodoxen die zeggen: je moest je schamen’, zegt eerst-verantwoordelijke Khadija Yousfi. ‘Maar er zijn er ook die overstag gingen toen ze zagen dat de verzorging Marokkaans is, en dat de bewoners vanuit hun eigen achtergrond worden benaderd.’
Nu, negen jaar verder, vult Amana veertien bedden en heeft het een wachtlijst van vijf. Het is de enige afdeling van het verpleeghuis met een kleurtje: de muren zijn er ‘Marrakech-rood’, zoals Yousfi het noemt. Regelmatig komt er iemand van een andere verdieping vragen wat er toch zo lekker ruikt. Dan zijn er weer vrijwilligers komen koken – vrouwen uit die eerst zo wantrouwige Marokkaans-Nederlandse gemeenschap.
Al die inspanningen, al die initiatieven om de eigen ouderen goed onder dak te brengen – Tahrioui van Attifa benadrukt dat het maar iets tijdelijks is. Voor hém zal het niet meer hoeven, zo’n aparte voorziening. ‘Ik wil wel met jou in een verpleeghuis’, lacht hij. ‘Als jij dat tenminste ook wil?’
De winter nadert alweer, de laagstaande zon schijnt uitbundig de flat van Rahma Mgharbi binnen. Zijzelf heeft er inmiddels een probleem bij. Ze heeft veel pijn aan haar been, de tafel met medicijnen is weer iets voller geworden. Naar de dagopvang, dat gaat nu niet. Haar wereldje is nog een stukje kleiner geworden.
‘Ik leef nog’, lacht ze desondanks.
Maar hoe moet het als het nog minder gaat? Naar een van haar zoons? Nee, die hebben het te druk met hun garagebedrijf. Naar een verpleeghuis dan? Ze kijkt wantrouwig: wat is de bedoeling van die vraag, moet ze soms uit haar huis?
‘Dít is mijn huis!’
Ze wil nog maar één keer verhuizen: naar haar graf in het land van haar jeugd.
Net als de meeste anderen legt Mgharbi daar maandelijks geld voor in bij een speciale uitvaartverzekering. Een van de ‘dagklanten’ bij het Enschedese Devio, de 82-jarige Ahmet Bulduk, verwoordt het algemene sentiment zo: ‘Ik was het allerliefst zelf teruggekeerd. Maar nu gaat tenminste mijn lichaam nog terug.’